Met Ophelia Omarmd (Verschijnsel, 2013) lees ik voor het eerst een complete verhalenbundel van Mike Jansen. De 32 verhalen zijn zeer divers. Naast de complexere verhalen waarover dit artikel vooral gaat, zijn er ook vrij directe vertellingen met actie en een twist aan het einde, zoals ‘De Ragnarok Interrupt’, ‘De oorsprong van spooksteden’ en ‘Uit de mond van kinderen’. Daarnaast zijn er tien handpalmverhalen (of misschien zijn het gedichten): beknopte vertellingen of observaties, soms in telegramstijl, die in de regel uitmonden in een clou.
Ik ben met deze bundel aan de slag gegaan om te bezien wat ik uit de verhalen kon halen aan thema’s en verteltechnieken. Wat dat laatste betreft ging mijn interesse vooral uit naar de inzet van klassieke technieken uit de literaire fictie, zoals open plekken en symboliek, en van aanvullende technieken die juist vrij kenmerkend zijn voor speculatieve fictie, zoals beeldspraak en structurele ironie. De directe aanleiding tot de aankoop van de bundel was trouwens ‘Meester Prikkebeen’, dat ik online op Out of this world las. Ik hoopte meer van dat moois te treffen.
Bij het lezen van de bundel had ik veel aan een maildialoog die ik in de winter van 2022-23 met Jansen had over zijn kortverhaal ‘De bron‘ en die een neerslag vond in een artikel op Fantasize, ‘Schrijven is iets waar al mijn inner voices het overeen zijn’ (deel 1 en deel 2, hierna: de Bron-dialoog). Verder heb ik Ophelia in my arms (JWF Fiction, 2013, e-boek), de Engelse editie van de bundel, naast de Nederlandse gelezen om waar nodig de Engelse formulering te kunnen vergelijken met de Nederlandse. Overigens is die Engelse editie geen een-op-eenvertaling van Ophelia Omarmd. Verhalen zoals ‘Instructie in deconstructie’ en ‘De eindige strijd’ ontbreken terwijl er tegelijkertijd verhalen in staan die niet in de Nederlandse editie staan.
Bij deze verkenning van Ophelia Omarmd heb ik gekozen voor de kapstok ‘De wereld is een speeltoneel; elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel’. Dit citaat van Vondel is belangrijk voor Jansen en heeft van jongs af aan een deel van zijn wereldbeeld bepaald, zoals hij in de Bron-dialoog vertelt. De vragen die het citaat bij mij oproepen is of we inderdaad machteloos overgeleverd zijn aan dat spel, of we dat allemaal in gelijke mate zijn en of we er toch bovenuit kunnen stijgen. Met deze vragen kwamen zes verhalen uit de bundel naar boven drijven. Ik bespreek ze achtereenvolgens, waarbij ik aangeef wat ik zie aan bedoeling, gevoel of ambiguïteit. Ook probeer ik aan te geven welke verteltechnieken in deze speculatieve verhalen ingezet worden, iets waarvoor binnen het letterkundig landschap veel te weinig aandacht is. Deze focus op een handvol verhalen betekent wel dat ik mooie, intrigerende teksten zoals ‘De koperen oase’ en ‘Oligologi’ moet laten passeren, maar dat zij zo. Uiteraard bevat dit artikel spoilers.
Opdracht in Amlwch
Dit verhaal is volgens de preambule ‘Over opdracht in Amlwch’ geschreven voor Wonderwaan 24 (winter 2012). De eerste publicatie in het Engels volgde pas een half jaar later. Toch lijkt dit verhaal, gezien de vele anglicismen en soms onhandige formuleringen, eerder vertaald dan oorspronkelijk. Voor de hoofdlijnen van het verhaal maakt dit echter niet uit. Scotland Yard-rechercheur James van Wheatfen heeft een compromitterende politieke situatie aan het licht gebracht en wordt door zijn baas naar het stadje Amlwch, in het verre Wales, gestuurd om de verdwijning van ene kolonel Stanley te onderzoeken. Eenmaal in Amlwch gaat James kalm en systematisch te werk. Kolonel Stanley, ontroostbaar na het verlies van zijn vrouw, blijkt gepoogd te hebben haar met een occult ritueel weer tot leven te wekken. Ergens gedurende dat proces is hij van de aardbodem verdwenen. James’ onderzoek drijft hem steeds verder Lovecraftiaanse sferen in, tot hij ten slotte tijdens een bezoek aan het Denbigh-gesticht wordt ‘opgehaald’ door de niet nader beschreven monsters. Ook twee andere personages die iets met Stanley te maken hadden, verdwijnen.
‘Opdracht in Amlwch’ begint en eindigt in het luxueuze kantoor van James’ baas, commissaris Williamson. Dat geeft een draai aan wat op eerste gezicht eenvoudige Lovecraftiaanse horror in de vorm van een laat 19e-eeuwse detective is. Williamson en zijn superieur hebben er belang bij dat James een tijdje weg is. De politie wil namelijk met de compromitterende ontdekkingen invloed (Engelse editie: leverage) houden over de aristocratie en daarmee over het hof van koningin Victoria. Stilte is dan wenselijk. Het grote publiek hoeft tenslotte niet alles te weten, en zoals Williamson tegen James zegt, ‘zodra je terugkeert, na een paar weken, is iedereen die zich met deze zaak bezighield ofwel het zwijgen opgelegd ofwel verdwenen.’ Dat James aan het einde letterlijk verdwijnt geeft dus te denken. Verder legt het verhaal een sterke nadruk op krankzinnigheid. Kolonel Stanley komt in de dagboeken die James vindt over als een rationeel mens. Dat hij door zijn verlies labiel en depressief is geraakt, is bekend bij zijn familie. Als hij verdwijnt roepen zij de hulp van Scotland Yard in, niet omdat ze ongerust zijn over zijn welzijn maar vanwege de erfenis. Stanleys tuinman, die getuige was van het gruwelijke ritueel, belandt in het Denbigh-gesticht en ervaart eveneens weinig betrokkenheid van zijn familie. James wordt het laatst gezien in een geluidsdichte cel in het gesticht. Williamson wist dat hij daar naar toe ging. Kortom: de monsters in dit alles zijn misschien menselijker dan ze schijnen.
Jansen gebruikt verschillende technieken om het verhaal te vertellen. Het meest in het oog lopend zijn de vele details, waarover ook in de preambule wordt verteld. Om vast te stellen of er sprake is van structurele ironie en zo ja, wat die dan tot doel heeft, heb ik ze zo veel mogelijk gecheckt. De lokale en historische setting lijkt te kloppen, met name hoe het stadje Amlwch zich verhield tot de plaatselijke mijn die in de periode van het verhaal (1881) steeds minder opleverde. Het schip de Baron Hill heeft inderdaad gevaren. Bij de in de preambule genoemde GMS-coördinaten ving ik echter bot. Op die plek lijkt een vakantiepark te zijn en ik trof op websites van historische organisaties geen verwijzingen aan naar een landhuis of ruïne. Craig Ddu, bestaat maar ligt een flink stuk verderop. Opvallender zijn feit en fictie rond de personages. De adelijke familie Stanley of Alderley is te vinden. De kolonel kan worden geïdentificeerd als John Constantine Stanley, die inderdaad getrouwd was met een vrouw uit de Mackenzie-familie, kinderen met haar had, in de Krimoorlog vocht en in 1878 overleed. Maar verschillende details kloppen niet, zoals de naam en sterfdatum van Dame Mackenzie en de aanwezigheid in 1878 van kinderen. Ook de omliggende stamboom klopt niet. Het meest opvallende is dat in het verhaal de kolonel niet John Constantine maar John Persifal heet. Zeker omdat James op een zeker moment de priester van de plaatselijke kerk bevraagt, die Ioan Cystennin heet (Welsh voor John Constantine). Ik heb dit geïnterpreteerd als structurele ironie, herkenbaar voor vooral Britse lezers. John Perceval was een tijdgenoot van kolonel Stanley. Hij werd vanwege een korte periode van psychische verwarring opgenomen in een gesticht en had, toen zijn hoofd weer helder was, grote moeite daar weer uit te komen. Daarom richtte hij de Alleged Lunatics’ Friend Society op om anderen te helpen. Het kwam namelijk vaker voor dat mensen het slachtoffer werden van onterechte opsluiting, bijvoorbeeld omdat de familie aasde op de erfenis of omdat de keuzes die iemand maakte niet in de smaak vielen bij de familie. Deze link bevestigde mijn gevoel dat de Lovecraftiaanse verhaalwereld in ‘Opdracht in Amlwch’ een metafoor is voor de kwetsbaarheid van individuen tegenover een manipulatieve overheid. Uit terloopse opmerkingen en formuleringen in het verhaal blijkt dat het grote publiek niet verder mag kijken dan de krantenfoto’s en wat er officieel gecommuniceerd wordt.
Een tweede techniek die Jansen gebruikt is de open plek. Tussen de regels door kunnen we veel opmaken. Bijvoorbeeld dat James geen gezin heeft (en hij dus niet snel gemist zal worden), dat hij geen Latijn kent (en dus geen public school– of grammar school-opleiding met bijbehorende invloedrijke connecties heeft), en dat hij niet weet dat hij als Engelsman geacht wordt neer te kijken op de Welsh (en dus niet op zijn strepen zal staan). Dit sluit aan bij wat we feitelijk over hem lezen. Hij is een gewone jongen met talent: systematisch, kritisch, rationeel, gewetensvol en oprecht geïnteresseerd. Dan maak je geen enkele kans tegen de belangen van de machtigen, zo lijkt het verhaal te zeggen.
Veranderman
Deze werd eerst in Engels gepubliceerd, iets wat opvallend genoeg minder merkbaar is dan bij ‘Opdracht in Amlwch’. Maar ook in dit verhaal is sprake van veel details, deze keer niet historisch en lokaal maar futuristisch en met een ICT-gevoel erom heen. Ik zag overeenkomsten met Jansens ‘Cryptograal‘ (2012), waarin eveneens iemand op pad gaat om in een soort apocalyptisch landschap een zogenoemde datakern te verkrijgen.
Hoog-over lijkt het verhaal van ‘Veranderman’ als volgt te zijn. Twintig jaar eerder testten ethische hackers de cyberveiligheid van een pretpark in Indiana. Zij stuitten op een gevaarlijke indringer, Chinees of ‘onze kant’. Nieuwsgierig naar de reden van zo’n inbraak zochten ze verder en ontdekten dat het pretpark een dekmantel was voor onderzoek naar biologische oorlogvoering. Dat liep niet goed af. De indringer zorgde ervoor dat er een alles opvretend en muterend ‘grijs snot’ (Engels: grey goo) uit het park begon te vloeien én dat de hackers daar de schuld van kregen. Een tijdje later wierpen de autoriteiten een atoombom op Indianapolis, wat ertoe leidde dat het grijze snot ook nog eens over de hele staat werd verspreid. Heel Indiana is nu overwoekerd met een soort van digitale flora. Verteller Ted Johansson was destijds een van die hackers. Nu gaat hij met twee gidsen het gebied in om de datakern te vinden en zijn naam te zuiveren.
Ik ben onvoldoende belezen in de cyberpunk om te kunnen zien of het organisch-digitale landschap van ‘Veranderman’ origineel is, maar ik vind haar zeer geslaagd. Over een meer: ‘Af en toe verschenen vreemde, fractalachtige structuren, veelkleurig en half-transparant die uit het meer oprezen en vervolgens weer terugzonken.’ Er is een bos van purperen bomen met okergele en rode lianen waarin van alles rondklautert. De ‘skeletwebben’ zijn van koper en reiken honderden meters hoog, de bloedrode bladeren eronder verslinden alles wat er terecht komt. Ik kon het goed visualiseren. Eenzelfde wereld komt ook voor in het latere en in mijn optiek sterkere ‘Fluxloos‘. Daarin gaat de ondernemende Tanmee Jansdochter op pad om ‘modules’ te achterhalen en de mensheid weer een veilig plekje te geven te midden van een krankzinnig woekerende en evoluerende cyberflora.
‘Veranderman’ gebruikt verschillende verteltechnieken. Allereerst de inzet van technische termen uit de cybertechnologie. Voor de algemene lezer dragen ze soms bij aan de visualisering maar zijn ze in veel gevallen nietszeggend. Tenminste, termen als ‘ICE’ of ‘fail safe’ zeggen mij niets. Ik ben een lezer die bereid is om tijdens het lezen iets op te zoeken op internet maar hier liep ik al snel vast in de vaktermen. Een woord als ‘darkweb’ ken ik natuurlijk wel, maar het verhaal leidt me vervolgens het bos in: met het darkweb hadden we in het verleden ‘passieve transportmidden’ die anders zijn dan de tegenwoordige ‘actieve AI-bestuurde datakernen die op het lichtnet patrouilleren’. Ik heb geen idee wat ik hiermee moet, het roept niets bij me op behalve dat er blijkbaar sprake is van een technische ontwikkeling die vooral meer controle, wenselijk of onwenselijk, met zich heeft meegebracht. Het voegt weinig bij aan mijn beeld van die wonderlijke, gruwelijke flora. Al met al heb ik het gevoel dat ‘Veranderman’ een verhaal is voor insiders, wat ik bij ‘Fluxloos’ niet heb. Dat gevoel wordt versterkt door enkele namen die in het verhaal worden genoemd. Jansen is werkzaam in de cybersecurity. De hackers van twintig jaar eerder worden in het verhaal bij naam genoemd. In ‘ErikW’ valt de collega te herkennen met wie Jansen in 2022 een cyberthriller heeft gepubliceerd. De andere hacker heet in de Nederlandse editie van de bundel ‘Mazrim’ maar in de Engelse ‘Meznir’, een naam die de schrijver regelmatig voor zichzelf gebruikt. Uiteraard geeft de achternaam Johansson ook te denken, net als trouwens het ‘Jansdochter’ in ‘Fluxloos’.
Onderweg maken Ted Johansson en zijn twee gidsen verschillende kleine dingen mee. Hoewel ik ze niet begrijp, merk ik de gebeurtenisjes aan als intertekstualiteit, misschien symboliek. Ze lijken ergens voor te staan: de oranje vlinder, de twee imps met het ei, de zwartgeblakerde napalmvlakte, de op houten kruizen gespannen huiden, het Lincoln State Park waar de ‘stille dood’ wacht. Voor mijn gevoel zijn ze tenminste te nadrukkelijk om enkel onderdeel te zijn van het decor. Verwijzen ze naar actuele of historische gebeurtenissen, hebben ze een betekenis in de cybersecurity, vertegenwoordigen ze een symboliek? Ik heb ze niet kunnen ‘vertalen’. Wat actuele of historische gebeurtenissen betreft: een associatie met de Bhopalramp uit 1984 kon ik niet bevestigd vinden, al bleef die hardnekkig in mijn hoofd aanwezig.
Een derde verteltechniek is de dialoog. De gebeurtenissen van twintig jaar geleden worden door Ted verteld aan de twee broers, die reageren en vragen stellen. De reis naar de overblijfselen van het pretpark is een afwisseling van beschrijving en dialoog, waarbij de broers als uitleggers fungeren. Na de reis bereikt het drietal het heiligen der heiligen, waar een dialoog volgt met de directeur van het pretpark-annex-onderzoekslab, die in een soort badkuip verbonden is met de flora (‘fagen’). Ted blijkt naar de locatie gelokt te zijn en prompt wordt hij zonder zijn instemming ook aan de fagen gekoppeld. Hierdoor kan hij een bijzondere communicatievorm gebruiken waardoor hij een hoger niveau van instemming kan bereiken met de andere drie. ‘De aanvallers waren bang dat ze het grijze snot niet konden beheersen,’ legt de directeur uit. ‘Terecht. Door het ultieme wapen te creëren, stelden ze uiteindelijk de mensen in staat zichzelf van het juk van welke overheid dan ook te bevrijden. Communicatie is alles, zoals je net ervoer.’ De directeur denkt dat het beter is om ‘onze vijand’ nu anders te gaan benaderen om te voorkomen dat er weer een atoombom gaat vallen. Ted moet ‘agent of change’ (die ‘veranderman’ dus) worden die informatie verspreidt en zo ‘van binnenuit’ verandering bewerkstelligt. Ted vertrekt blij. ‘Hij zou veel moeten reizen en tegen de tijd dat ze hem doorhadden zou het grotere bewustzijn al overal verspreid zijn.’ Ik sloot het verhaal af met een verward en minder blij gevoel. Ted lijkt gehersenspoeld. De achternaam van de directeur (Boche) doet de wenkbrauwen toch wel optrekken en of de indringer van destijds nu de Volksrepubliek China of de Amerikaanse overheid is, weten we nog steeds niet. Toch wel van belang, lijkt mij zo. Er lijkt hier dus nog een vierde verteltechniek ingezet te worden: ironie in de gewone betekenis van het woord. ‘Ted liep als herboren de berg uit, hij was een veranderd mens.’ Dat klinkt niet goed.
Details, intertekstualiteit/symboliek en dialoog werkten voor mij dus onvoldoende om dit verhaal te begrijpen of in te voelen. De ironische afsluiting deed dat ook niet. Thematisch proef ik wel raakvlakken met ‘Opdracht in Amlwch’: machtige overheden spelen hun manipulatieve spel en een goedwillend individu dat op onderzoek uitgaat kan daar zomaar het slachtoffer van worden. Of het verder dan dat gaat, kan ik in de wirwar van details, beelden en uitspraken niet bepalen. Is het een reflectie op het internet als wereld die volledig beheerst wordt door manipulatieve krachten? Gaat het om een specifiekere focus op communicatie? Om hoe ons denken wordt beïnvloed door een bereikte ‘consensus’ en door onze verbondenheid met een internet dat geregeerd wordt door allerlei patrouillerende organisaties? Is het een reflectie op de gewetenloosheid van overheden die mensen opofferen om een of ander gedeeld belang voor volk of staat te bewerkstelligen, zoals ook in ‘Een gift van de schemerjaren’? Gaat het om specifieke gebeurtenissen en geopolitieke belangen?
De achttiende van Rasmussen
Ook in dit verhaal is de mens een speelstuk in een manipulatief spel, deze keer in een kwantumsetting. Daar waar de wetten van de kwantummechanica gelden, heerst onvoorspelbaarheid. Bovendien wordt de staat van materie beïnvloed door de waarneming. Tel die twee zaken bij elkaar op en je krijgt een stuk tijdruimte waar ongrijpbare werkelijkheden tot realiteit gedroomd kunnen worden. ‘Een plek waar het ondenkbare denkbaar wordt en vaste waarden zo vloeibaar worden als stromend water.’ Zo formuleert Palle Rasmussen het. Hij is degene die het stuk tijdruimte ontdekte en zich er al decennia lang dromend ophoudt. Verteller Jason Achterdam is de schurk die Rasmussens kunde wil gebruiken om macht over werkelijkheden te krijgen. In de loop van het verhaal wordt duidelijk dat ze zich helemaal niet bevinden in een toeristisch ruimteschip maar in een droom van Rasmussen die Jason heeft gemanipuleerd.
Het verhaal wordt rechtstreeks en verhalend verteld, met vooral dialoog en een beetje actie. We zien de verhaalwereld in de vorm van een futuristisch ruimteschip dat toeristen rondleidt tussen planeten, we leren via die route iets over de kwantumwetten die er van kracht zijn en maken het gesprek mee tussen Rasmussen en Jason. Jasons gedachten tussendoor vullen deze grote lijnen verder in. Aan het begin van het verhaal lijkt hij nog een vriendelijk, open persoon. Geleidelijk blijkt hij erg onprettig te zijn. Wie hij precies is of welke organisatie hij vertegenwoordigt, wordt niet duidelijk. De achternaam, Achterdam in het Nederlands en (voor zover ik kon nagaan) Rearfell in het Engels, hielp me niet verder.
Ik proefde verder verwijzingen naar 2001: A Space Odyssey, maar mis detailkennis van Clarkes roman en Kubricks film om de implicaties van deze intertekstualiteit te kunnen overzien. In elk geval zijn in ‘De achttiende van Rasmussen’ thema’s te vinden zoals het onderbewuste als een ongrijpbare kracht onder ons handelen, dromen die zowel ontvanger als zender kunnen zijn van manipulatieve invloeden, en de mogelijkheid van een niet-rationele maar wel denkende en voelende werkelijkheid ergens achter de horizon. En de ‘scheepskronieker’ op het ruimteschip, die de onvoorspelbare effecten van de kwantumruimte bijhoudt zodat patronen in de onvoorspelbaarheden hopelijk ooit nog eens zichtbaar worden. Hij deed me denken aan mensen zoals John Dee en Carl Gustav Jung die vanuit diezelfde invalshoek zorgvuldig verslag deden van hun experimenten met bijvoorbeeld engelencontact of dromen. Helemaal aan het einde duikt de scheepskronieker nogmaals op – is Jason met zijn manipulatie zelf onderdeel van een patroon, is hij gewoon een speelstuk al denkt hij dat híj degene is die aan de knoppen draait?
Instructie in deconstructie
Het citaat van Vondel is het motto van dit verhaal. Net als in ‘Veranderman’ hebben we een Johansson. De verteller is een mysterieuze ik-persoon die met een slim briefje Miss Johansson heeft uitgenodigd voor een gesprek in een Amerikaanse cocktailbar. Het verhaal bestaat uit dialoog, observaties van wat er in de cocktailbar gebeurt en reflectie, zoals ‘De achttiende van Rasmussen’. Maar hier is de verteller in veel explicietere vorm de manipulator, zoals steeds uit zijn reflecties blijkt. Hij speelt een spel met Johansson: hij daagt haar uit, streelt haar ego, maakt haar nieuwsgierig en laat aan het einde blijken dat hij inderdaad meer is dan een gewone man, waarna hij abrupt vertrekt om met verdere machinaties aan de slag te gaan. Zij is enkel de pion die, net als Ted de Veranderman, de mensheid mag gaan informeren, deze keer niet over een groter bewustzijn maar over ‘de vernietiger van beschavingen’. Want dat is hij. Hij voedt de mensen kennis over en passie voor atoomwetenschappen en economie, zodat ze versneld hun beschaving vernietigen. Hij doet dit al duizenden jaren, vroeger in de Levant en nu in de koffiebars en universiteiten van de westerse wereld. Het is een uitdaging voor hem, een spel dat hij vaker speelt. Johansson reageert verbaasd: ‘Je wilt dat ik je stop?’ Hij antwoordt dat hij niet te stoppen is maar dat zij een van de velen kan zijn die het proberen en misschien succes kan hebben. Zij moet leren over oude beschavingen, hoe die machtig werden en weer instortten, en daarover schrijven en waarschuwen. Zoals de titel van het verhaal het al zegt: ze moet de werkelijkheid in fragmenten opbreken om te laten zien dat er niet één, voor de hand liggende interpretatie gevonden kan worden.
Zoals gezegd is dit een rechttoe rechtaan verhaal. De focus ligt op het gesprek. De reflecties daarover door de verteller laten zien dat hij opgaat in wat hij doet en geniet van het effect dat hij op Johansson heeft. Vaak heeft de reflectie de vorm van de aanvoegende wijs, naar haar toe (‘Geef toe, dat klonk plausibel genoeg om je geest weer voor me te openen’) of naar zichzelf (‘Er brandt een klein vuur in haar ogen, wakker het aan’).
Opvallend is de aandacht die tussendoor wordt gegeven aan het reilen en zeilen van de cocktailbar, iets wat geen directe rol in het geheel lijkt te hebben. We lezen dat de uitbater Tony, telg in een langere lijn van uitbaters, zijn opa’s donkereiken panelen in de bar heeft laten zitten, dat hij zijn laatste barman heeft ontslagen omdat die tijdens het werk dronk, dat hij een vriendin heeft die in een Chevrolet Impala rijdt en dat hij mensen die zich voordoen als whiskykenners goedkope rommel serveert. Als de verteller vertrekt, overweegt hij dat hij hier nog wel terug zal komen en volgende generaties Tony’s zal zien. ‘En die zullen nog steeds in Tony’s Bar werken. Dat kennen ze. Tot het allemaal eindigt.’ Ik heb deze intermezzo’s opgevat als de achtergrond waartegen de verteller met zijn spel bezig is. Tony’s bar staat voor het alledaagse leven, met de waan van de dag en het streven naar persoonlijk gewin en status. Dat buiten dat overzichtelijke leventje zich iets catastrofaals aan het ontwikkelen is, is ondenkbaar en onzichtbaar.
In dit verhaal komt een tweede duidelijk zichtbaar thema van deze bundel naar voren, namelijk het cyclische karakter van de opkomst en ondergang van beschavingen. Er worden oude beschavingen aangestipt, zoals het Egypte van de piramides, de cultuur die Stonehenge wist te bouwen en de Inca’s die Macchu Picchu neerzetten. Dergelijke ‘Out Of Time’-artefacts brengt Jansen ook ter sprake in de Bron-dialoog. Ze werden vervaardigd op een manier die we met onze moderne technologie niet of met moeite voor elkaar kunnen krijgen en het gegeven dat de officiële geschiedschrijving er weinig aandacht aan besteedt, geeft te denken. Het fenomeen Out Of Time-artefacts wordt in een van de andere verhalen in Ophelia Omarmd, ‘Am Nur’, heel direct aanschouwelijk gemaakt, in de vorm van een ruïneuze woestijnstad waar een granieten boog zweeft op rood-kristallen draden en lichten op onbegrijpelijke wijze branden. In ‘Instructie in deconstructie’ zijn die oude culturen en hun opkomst en ondergang precies wat Johansson moet bestuderen. Intussen trekt de verteller aan de touwtjes. ‘Laat ze hun eigen beschaving maar vernietigen, zoals zo vaak is gebeurd,’ denkt hij. ‘Ze zullen dit weer verliezen en ik zal winnen.’
De grote lijnen worden wel duidelijk maar het verhaal liet mij achter met vragen, vooral natuurlijk wie de verteller is. Hij is geen God, zegt hij, ook niet de duivel. In de laatste zin is sprake van een ‘ze’ (tussen aanhalingstekens) die blijkbaar voor de uitdagingen zorgen, de regisseurs van het speeltoneel.
De eindige strijd
Ook in deze allegorische vertelling staat de cyclus van de opkomst en ondergang van beschavingen centraal. De verteller (Groentje) ontwaakt in een soort hangar en gaat vanuit een instinctieve drang én op basis van de aanwijzingen van een pratend vogeltje in zijn borstkas op weg naar een onbevattelijke stad (de Stad). De buitenaardse inwoners van de Stad waren al bezweken aan een door mensen bewust veroorzaakte ziekte. Er lopen nu alleen nog robots rond die het geheel onderhouden. Groentje trekt een cruciale stroomdraad kapot waardoor ook zij het loodje leggen. De Stad is nog niet vernietigd en kan door de autonome systemen zelfs weer herstellen, dus het werk zal nog wel moeten worden voortgezet. Groentje gaat terug naar de hangar en plant daar zichzelf min of meer weer voort, om vervolgens weer op pad te gaan.
Qua opbouw deed ‘De eindige strijd’ me denken aan verhalen van Jansen zoals ‘De bron’ en ‘De incunabel van Asgard‘ (een co-productie met Michael Blommaert), met de reis naar de vreemde Out Of Time-locatie, de boobytraps en het uiteindelijke binnendringen in een soort heiligen der heiligen. (Breder vallen in deze vertelstructuur ook ‘Veranderman’, ‘Fluxloos’ en ‘Cryptograal’ te plaatsen.) ‘De eindige strijd’ is echter heel duidelijk een cyclisch verhaal. Begin en einde zijn tekstueel identiek. Wel lijkt elke nieuwe incarnatie van Groentje een klein voortschrijdend inzicht te verwerven. Hieruit spreekt de hoop dat we de cyclus stap voor stap kunnen doorbreken.
Op het niveau van beeldspraak (allegorie) is er de cyclus van geboorte, actie, seks en voortplanting en vervolgens weer een volgende geboorte. Grijsje, het pratende vogeltje dat in een kooitje in de borstkas van Groentje zit en hem de weg wijst, zou kunnen slaan op de hersens of misschien het bewustzijn. Grijsje waarschuwt en spoort aan. Tegelijkertijd weigert hij om zich uit te spreken over de grotere context en waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Empathie heeft hij ook niet. Hij is in de eeuwige tijd een constante factor die Groentje beschouwt als een gastheer. Zodra zijn gastheer sterft, neemt hij plaats in de borstkas van een volgende generatie. ‘Iemand moet nu eenmaal het verhaal terugbrengen,’ zegt hij. Wat dat verhaal is zegt hij niet. Zelf legde ik een verband met de ‘scheepskronieker’ uit ‘De achttiende van Rasmussen’. Misschien gaat het niet om het begrijpen van het waarom der dingen en om de empathie, maar om een bewustzijn van hoe de realiteit in elkaar steekt, om het verkrijgen van inzicht in de patronen. Als Groentje vraagt waarom hij in vredesnaam naar die vreemde, afgelegen Stad moet reizen, antwoordt Grijsje: ‘Omdat je hier nodig bent. Omdat je moet weten.’ Groentje begrijpt het niet en vraagt wat hij moet weten. ‘De Stad, natuurlijk.’ Moeten we onze beschaving zoals die nu is op een abstractere manier beschouwen om te begrijpen waar het (anders) onvermijdelijk naar toe gaat? Misschien slaat ook de cryptische titel hier op. Voor de individuele mens en ook voor een beschaving lijkt alles een eindige strijd, terwijl het vanaf een grotere afstand niet meer is dan een fase in een zich eindeloos herhalend patroon. Het regeltje tekst dat Groentje zowel aan het begin als aan het einde op de muur van de hangar leest (‘je was hier eerder’) heeft heel veel tijd nodig om te groeien tot een inzicht dat echt tot een verandering van denken en handelen leidt. Misschien raakt op termijn die hele muur vol gekrabbeld met teksten die verandering kunnen bewerkstelligen.
Naast de verhaalstructuur en allegorie is intertekstualiteit een verteltechniek waarmee de cyclustheorie wordt verbeeld. Het gaat dan vooral om Samuel Delaney’s roman Dhalgren uit 1975 Ik heb deze roman niet gelezen en weet niet of de verwijzingen verder gaan dan het citaat op de muur (‘Wound the autumnal city’) en een latere verwijzing naar de omslag van het boek. Naast Dhalgren speelt ‘Helter Skelter’ van de Beatles uit 1968 op de achtergrond mee. Dat gaat over een achtbaan (bij uitstek een eindeloze cyclus) maar volgens componist McCartney ook over de opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk.
Meester Prikkebeen
Wat mij betreft is dit verhaal het hoogtepunt van de bundel. Toen ik het in februari voor het eerst las op Out of this world (en het ook al erg mooi vond) wist ik nog niet dat het in meerdere talen is verschenen en dat de Engelse editie er zelfs eerder was dan de Nederlandse. Ik besefte dus ook niet dat het bekende liedje van Boudewijn de Groot in duet met Elly Nieman voor de meeste lezers niet bekend zou zijn. Vreemd, want bij mij als Nederlandse lezer speelt het tijdens het lezen (en daarna!) voortdurend in mijn achterhoofd mee. Voor mij draagt het sterk bij aan het vreemde, droomachtige geheel. In ‘Meester Prikkebeen’ arriveert het titelpersonage met zijn kat (nee, geen pluchen lapjeskat) bij de poort van een slapende stad. Het is winter. Eenmaal in de etherische versie van de stad volgt hij het spoor van een dode, ontmoet onderweg enkele figuren waaronder een godje en een paladijn, en martelt ten slotte, samen met zijn inmiddels tot Bubastis geworden kat, de dode (een meisje) tot doornstruik. Samen vertrekken ze weer. Dan is er een abrupte overgang in perspectief. De bakker van de stad ziet ’s morgens de doornstruik en neemt de aldaar hangende gouden sleutel mee. Hij vermoordt zijn gezin en gaat de terugkomst van Prikkebeen plotten met als uiteindelijk doel een dromer te laten ontwaken die alles beëindigt en misschien wel opnieuw begint.
Een ronduit cryptische afronding, vanwege de inhoud maar minstens zo zeer vanwege de botte, zakelijke verteltrant die extreem contrasteert met het dromerige en beeldende van de rest van het verhaal. Met zo’n opvallende kentering weet je als lezer dat er iets ‘zit’ en dat de schrijver niet zomaar in het wilde weg heeft zitten schrijven. Omdat ik het een erg mooi verhaal vind, heb ik tijd willen steken in het doorgronden ervan. Aanvankelijk zag ik vooral het contrast tussen het dromerige, boven enige ethiek staande begindeel en het bakker-gedeelte. Ik las er iets in van: veel van wat ons mensen beroert is ongrijpbaar, onbevattelijk. Zodra je gaat verklaren, plannen en beheersen ontstaat een onnatuurlijke situatie. Maar met deze interpretatie bleef ik vragen houden.
Aanvullend inzicht kwam toen ik het verhaal naliep in de Engelse editie van de bundel. Ik zag veel en veelzeggende verschillen die me deden concluderen dat de Nederlandstalige lezer bepaald ook niet geholpen wordt een touw aan het geheel vast te knopen. Een paar voorbeelden: ‘Zeg wat je wilt!’ is veel ruimer dan ‘Name your price!’ ‘Dat raakt hem’ dekt niet goed ‘it bothers him’. ‘Dubbele agenda’ dekt niet goed ‘subterfuge’. ‘Hun vonk, hun leven’ vind ik toch echt iets anders dan ’their power, their strength’. Wat ook speelt is dat het Nederlands maar één woord voor ‘stad’ heeft en het Engels twee. Daardoor ontstaat in het Nederlands een ongemakkelijke afwisseling van ‘stad’ en ‘dorp’ versus ‘Stad’, die het Engels met ’town’ versus ‘City’ niet heeft. Dit verwarde mij op het moment dat het stadhuis opduikt en er iets wordt gezegd over de macht in de muren. Belangrijk, kennelijk, maar hoort dit nu thuis in de materiële dorpsomgeving, in de droomwereld of gaat het om die Stad? Verder zag ik een aantal bewustere verschillen. Waarom ligt er bijvoorbeeld in de Nederlandse versie veel meer nadruk op de afwezige zon?
Dit klinkt als mierenneukerij van een lezer die zo nodig tot het gaatje moet gaan, maar dit verhaal vraagt om precisie. De zin-voor-zinvergelijking leverde me iets op wat ikzelf niet had herkend. Een belangrijke verteltechniek in ‘Meester Prikkebeen’ is symboliek, specifiek de symboliek van de tarot. Ook in ‘De bron’ gebruikt Jansen die symboliek. In de Bron-dialoog zegt hij hierover: ‘Veel schrijvers gebruiken de standaard archetypes en die zijn voor de lezer dan ook meteen duidelijk. Er zijn lijsten met honderden archetypes te vinden. En je kunt ze nog combineren ook. Tarot gebruiken maakt het wat complexer en ondoorgrondelijker, maar ook spannender. Dit is ook omdat de kaarten anders geïnterpreteerd kunnen worden als ze rechtop of omgekeerd worden gedraaid. Dat betekent dat het verhaal verschillende kanten op kan gaan qua interpretatie en dat geeft een hoeveelheid dimensie die je anders niet zou bereiken, omdat je de oplettende lezer de mogelijkheden van het verhaal toont en de eigen verbeelding daarin aanspreekt.’
Wat me in ‘Meester Prikkebeen’ op het spoor van de tarot zette was de ontmoeting met het godje, dat in de Nederlandse editie achter een karrenwiel maar in de Engelse achter een wheelbarrow schuilt. Dat Prikkebeen bij deze ontmoeting druppels naar de vier windstreken sprenkelt had me al doen vermoeden dat er iets mee was. Nu viel er een kwartje. Toen ik eenmaal zag dat ik met de tarot te maken had, lukte het me vrij gemakkelijk om de tarotkaarten te koppelen aan personages en andere verhaalelementen. Soms was de link bijna letterlijk, zoals bij dat godje dat het geloof van zijn aanbidders verloren heeft (Rad van Fortuin) of bij de machtige Bubastis die een Woord uitspreekt (Keizerin). Soms lag het meer in de combinatie van factoren. Het omkeren van de kaarten waarop bloemen voorkomen, correspondeerde netjes met wie er in het verhaal in staat is tot het versplinteren van botten of het in een lichaam laten ontspruiten van doornen.
De symboliek versterkt de thema’s in het verhaal. Boudewijn de bakker, als de ultieme Keizer en ook Hogepriester, staat voor de manipulatieve machthebber. Daarnaast riep deze Keizer andere associaties bij me op. Is er een verband met de opkomst en ondergang van het Romeinse Rijk? Constantijn de Grote (what’s in a name!) was degene die het christendom institutionaliseerde en tot politieke macht verhief. Hij was ook degene die zijn vrouw en zoon doodde. Rondneuzend op internet las ik dat factoren die bijdroegen aan wat ‘de Crisis van de derde eeuw’ wordt genoemd o.a. omvatten: klimaatverandering, migratie, financiële crisissen en politieke ontwikkelingen. Of dat allemaal hout snijdt weet ik niet, maar de zorgen die men toen blijkbaar had, kwamen mij als inwoner van de vroeg-eenentwintigste eeuw in elk geval bekend voor. Als hier een verband tussen tijdperken ligt, dan komt ook het thema van de cyclustheorie weer terug. Inzet in het verhaal van de Grote Arcana van de tarot versterkt dit. Die 22 kaarten vormen namelijk een cyclisch geheel, via de Dwaas die zowel aan het begin als aan het einde van de reeks kan staan. De Dwaas symboliseert de reis van de mens in kennis en inzicht, een reis die steeds weer opnieuw begint omdat er steeds nieuw inzicht te vergaren is. Net als in ‘De eindige strijd’ proef ik dan ook in ‘Meester Prikkebeen’ de hoop dat we met elke nieuwe cyclus toch een beetje inzicht zullen opdoen, dat we het patroon gaan herkennen.
(Voor mijn interpretatie van de tarotkaarten binnen het totaal van het verhaal en de samenhang met het liedje en andere details, zie de illustratie onderaan dit artikel. Begin linksonder en volg het geheel met de klok mee. )
Naast symboliek valt in dit verhaal beeldspraak (zoals De Stad als metafoor voor beschaving) en intertekstualiteit (zoals de fimbulwinter uit de Noordse mythologie) te herkennen. Natuurlijk verschaft ook het liedje van Boudewijn de Groot intertekstualiteit. Dat knoopt vooral de gebeurtenissen en personages aan elkaar en geeft een concrete invulling aan de archetypen. Ik moet zeggen dat ik af en toe een beetje moest lachen bij de gelegde verbanden.
Zelfs met inzicht in symboliek en beeldspraak vind ik het nog steeds niet eenvoudig om het verhaal te duiden. De vreemde wending, als het perspectief naar de bakker verschuift, verheldert wel iets. Wanneer de bakker ’s morgens naar zijn werk gaat, ziet hij de doornstruik (Engels: thorn bush) staan. Aan de struik hangt een gouden sleutel. De bakker pakt de sleutel en staart vervolgens zeven minuten naar de doornstruik. Googlend op die nogal nadrukkelijk genoemde ‘zeven minuten’ trof ik een verwijzing aan naar de aanslagen in de VS in 2001. Toen George Bush, die op dat moment op bezoek was bij een basisschool in Florida, van zijn medewerkers te horen kreeg wat er in New York gebeurde, schijnt hij zeven minuten lang voor zich uit te hebben zitten staren. Verder zoekend naar verbanden tussen die aanslagen en de tarot, zag ik dat de Toren en de Gehangene nogal eens in deze context worden genoemd. Jansen verwijst hier ook naar in de Bron-dialoog. In ‘Meester Prikkebeen’ is het direct na de vondst van de sleutel dat de stijl van het verhaal verandert en we van een droomachtige sequentie van gebeurtenissen overstappen naar manipulatie. Dit alles brengt mij als lezer op de volgende interpretatie. Het eerste deel van het verhaal is een weergave van de strijd tussen het moderne en semi-spirituele denken enerzijds en de traditionele en geïnstitutionaliseerde religie anderzijds. Een soort natuurlijk gehakketak waarin de moderne mens bikkelt, soms de spiritualiteit beschermt maar dan weer bespot, het traditionele respecteert al keuren we het af – tot het moment dat Bubastis (Keizerin) ingrijpt en de basis legt voor het werk van de Keizer. Met de aanslagen van 2001 kregen we de War on Terror, de invallen in Afghanistan en Irak, en bij ons in Nederland de islamofobie van Wilders en het toverwoord ‘De Veiligheid’ voor van alles en nog wat.
Er blijven veel open lijntjes voor me die me doen vermoeden dat ik veel mis. Waarom bijvoorbeeld zijn er verschillende Egyptische elementen in het verhaal, niet alleen Prikkebeens waaier en ratel, maar bovenal Bubastis, niet de kattengodin Bastet maar de stad waar die godin werd aanbeden? Staat zij net als De Stad voor een andere beschaving die wegwandelt van het toneel en de rampzaligheid en de vernietiging die bij de Toren hoort achter zich laat? Of is zij een volgende beschaving die het speelveld overneemt, zoals ook het Romeinse Rijk plaatsmaakte voor iets anders? Verder vroeg ik me af of ik specifiek moet denken aan Europa, als de Oude Wereld, met een wind die uit het oosten waait. Bij die ‘dromer’ (Engelse editie: sleeper) denk ik trouwens, als kind van de Koude Oorlog, vooral aan de atoombom. En wie of wat is Prikkebeen, aangenomen dat hij meer is dan alleen de lezer die als reiziger-Dwaas inzicht vergaart? Hij is zowel wreed als menselijk, hij is strategisch maar heeft ook gevoel. Ook hij lijkt een machteloos speelstuk in de handen van de Keizers van de wereld.
‘Meester Prikkebeen’ is hoe dan ook een zeer geslaagd verhaal. Waar in ‘Veranderman’ de kleine gebeurtenisjes die kennelijk een bedoeling hebben niet echt tot leven weten te komen, werken ze hier glorieus. Alles heeft de logica van een droom waarin een liedje dat al jarenlang ergens in de catacomben van je hoofd zit, tot leven komt en met je verbeeldingskracht op de loop gaat, net zolang tot een ontnuchterende bakker keihard naast je hoofdkussen begint te rinkelen. Los van enige betekenis of bedoeling kun je van dit verhaal ook gewoon genieten.
Conclusie
Ophelia Omarmd is een waardevolle bijdrage aan de Nederlandstalige speculatieve fictie. De verhalen hebben vaak een opbouwende spanning in zich waarbij de lezer vaak steeds sterker gaat voelen dat er iets niet in de haak is. Jansen benut een breed scala aan verteltechnieken om het verhaal vorm te geven en thema’s over te brengen. Het gave ‘Conjunctieve eenheid‘, dat in 2012 de Baarnse Literatuurprijs won, kan als tamelijk literair worden aangemerkt, met de inzet van open plekken en het zeer verzorgde en effectieve taalgebruik. Andere verhalen benutten daarnaast ook volop de mogelijkheden die juist speculatieve fictie biedt: een verhaalwereld met bijzondere mogelijkheden (‘De achttiende van Rasmussen’, ‘Veranderman’), beeldspraak en allegorie (‘De eindige strijd’ en ook weer ‘Veranderman’), symboliek (‘Meester Prikkebeen’) en intertekstualiteit (‘Opdracht in Amlwch’, ‘De eindige strijd’, ‘De achttiende van Rasmussen’). Bij intertekstualiteit gaat het veelal om verwijzingen naar speculatieve klassiekers, zo is mijn beeld. Ik vermoed trouwens dat ik veel van deze verwijzingen niet heb opgemerkt. Lezers die deze klassiekers beter op het netvlies hebben zullen meer uit de verhalen halen.Verder is er de inzet van details. Daar waar ze een aanwijzing zijn dat er een extra betekenislaag in een verhaal te vinden is, kan benodigde kennis worden gevonden via het mobieltje dat de gemiddelde moderne lezer naast zich heeft liggen. Hoewel dat bij Jansen soms een flinke zoektocht is. Ophelia Omarmd vraagt een grote bereidheid van de lezer om tijd in elk verhaal te steken en het te laten bezinken. Wat dat betreft is het een minder toegankelijke bundel. Hierbij merk ik wel op dat een breder inzicht in speculatieve verteltechnieken eraan zou bijdragen dat veel meer lezers antennes ontwikkelen voor onderliggende lagen in een verhaal. Ons genre heeft een flinke achterstand op literair proza.
De thema’s in de zes verhalen die ik hierboven expliciet heb besproken zijn ook elders in de bundel terug te vinden. Bijvoorbeeld manipulatie door machthebbers (‘Een gift van de schemerjaren’), mensen met een andere visie op gebeurtenissen dan de officiële als ‘krankzinnig’ of onbetrouwbare getuige aanmerken (‘Het fluisteren van de spiegels…’, ‘Cochrane’) en verdwenen beschavingen die verder waren dan de onze (‘Am Nur’). Ook in die verhalen levert de uitwerking eerder vragen op dan antwoorden. Dat klopt met hoe Jansen denkt over schrijven. ‘Ik heb absoluut boodschappen in mijn verhalen zitten,’ zegt hij in de Bron-dialoog. ‘Door op een bepaalde manier mijn verhalen te construeren, kan ik die boodschappen bewust of onbewust bij lezers binnen krijgen en ze in ieder geval over zaken na laten denken. Wat ze er daarna mee doen is aan lezers zelf. Het is in ieder geval nooit een ‘moeten’. Als er al een boodschap of zendingsdrang in zit, dan verwacht ik dat die van de nieuwsgierigheid van de lezer zelf uitgaat. Ik vind het juist de kunst wanneer verhalen ‘an sich’ kunnen worden gelezen, terwijl ze zich ook lenen voor het analyseren en het zoeken van de diepere lagen.’
Uit de bundel blijkt een overwegend pessimistisch wereld- en mensbeeld. Zelfs de verhalen die voor mijn gevoel niet meer zijn dan onderhoudende verhalen, vallen overwegend onder het subgenre horror. Futuristische elementen worden niet ingezet om optimisme over de vooruitgang over te brengen. Hoogstens wordt er af en toe een sprankje hoop gegeven dat we anders gaan denken.
Jansen is geen schrijver van de grote emoties. De menselijke ervaring staat ontegenzeggelijk centraal maar dat zit hem meer in visie dan in inleefbaar neergezette personages. Waar in literair proza de techniek van open plekken vaak wordt ingezet om de drijfveren en ontwikkeling van personages te ontsluiten, zijn ze bij Jansen eerder onderdeel van de visie. Bijvoorbeeld in ‘Conjunctieve eenheid’ (over desinteresse en afstand tussen mensen), in ‘Jericho’ (over de zin van het bestaan in het licht van de evolutie) en in ‘De koperen oase’ (over eenzaamheid als drijfveer voor het scheppen). Persoonlijke noten zijn te proeven in ‘Opdracht in Amlwch’. Jansens werkervaring in de cybersecurity duikt ook op, inclusief de behoefte om over daar gesignaleerde zaken te informeren en te waarschuwen. Het gebruik van bepaalde namen (Johansson, Jansdochter, Johann) bevestigt hoe hij zijn rol als schrijver ziet.
Wie wil genieten van mooie, zorgvuldige of zelfs speelse taal zal het met Ophelia Omarmd moeilijk krijgen. Zelf ervaar ik Jansens stijl in het algemeen als vrij stug en fantasieloos, soms meer dan dat. (In deze bundel was de uitschieter de openingszin van ‘De eindige strijd’: ‘Zijn eerste blik viel bij het ontwaken op de binnenkant van een hangar.’) Over anglicismen val ik zelf niet zo, maar vaak hinkt de woordkeuze ongemakkelijk op zowel het Nederlands als het Engels. Bijvoorbeeld in ‘De koperen oase’, die geschreven werd voor Fantastels en dus oorspronkelijk Nederlandstalig moet zijn geweest: ‘Het zachte zand bedekte scherpe steenrichels die kleding en vlees konden snijden en de zinderende lucht verborg de ware vorm van de omgeving.’ De vertalingen uit het Engels zijn in deze bundel niet altijd even zorgvuldig, zoals veel voorbeelden in ‘Opdracht in Amlwch’ en ‘Een gift van de schemerjaren’ laten zien. In het algemeen laten de kortere verhalen meer stilistische aandacht en kleur zien. De langere verhalen bieden dan juist weer veel meer op thematisch gebied.
Of er in Jansens oeuvre thematisch een ontwikkeling zit kan ik op basis van deze bundel niet beoordelen. De verhalen in Ophelia Omarmd dateren qua publicatiedatum overwegend van de periode 2012-13. Nadien is nog de bundel Caligo (2016) verschenen, maar voor het overige publiceert Jansen overwegend in bloemlezingen zoals Ganymedes, EdgeZero en de themabundels van Godijn, en op online fora zoals Fantasize en Out of this world. Linksom of rechtsom, ik blijf deze schrijver met grote belangstelling lezen. De tijdsinvestering loont zonder meer.
Klik hier om onderstaande visuele weergave van ‘Meester Prikkebeen’ op ware grootte te bekijken.
© Deborah van Duin april 2024
Laatst bijgewerkt, behoudens tekstuele correcties: 10 april 2024