Zo zou je Hendrik de Vries (1896-1989) in elk geval op basis van zijn literaire levensloop kunnen noemen. Als kind las hij Jules Verne en ook Edgar Allen Poe, van wie hij later nog gedichten zou vertalen. De prehistorie boeide hem zeer, getuige de vele tekeningen van dinosaurussen en diepzeemonsters die hij maakte op de achterkanten van schoolopstellen. Zijn eerste bundel, Het gat in Mars en het Milagrat (1917), over een ruimtestrijd, bracht hij in eigen beheer uit. Bundels twee en drie (De nacht in 1920 en Vlamrood in 1922) kon hij via een uitgeverij naar buiten brengen, al droeg hij zelf financieel bij. Zo moest hij van Vlamrood de eerste 65 exemplaren zelf kopen, voor de somma van één gulden per stuk, wat omgerekend in die tijd neerkwam op zo’n twee maanden huur voor een sociale huurwoning. Intussen wist hij wel gedichten gepubliceerd te krijgen in tijdschriften en bloemlezingen.
Kortom: herkenbare ontwikkelingen voor de aan weg timmerende, in de regel wat nerderige genreschrijver. Later in zijn leven ging De Vries trouwens goed boeren. Rond zijn vijftigste kon hij stoppen met werken en zich volledig aan zijn gedichten en kritieken wijden. In de decennia daarna kreeg hij de Constantijn Huygensprijs en de P.C. Hooftprijs. Dat geeft de burger moed.
Sciencefiction en futurisme
Kijkend naar de inhoud van zijn gedichten zien we twee vertrouwde subgenres: sciencefiction en fantasy. Hierbij moet ik opmerken dat De Vries ook destijds al een dichter van de oude stempel was. Rijm en metriek stonden bij hem voorop. Daar was hij goed in (soms ook heel geestig) maar voor de moderne mens leest het tamelijk taai. Het is gezwollen, met veel bijzinnen en zwervende frasen. De natuurlijke zinsvolgorde wordt regelmatig omgedraaid en dan zijn er ook nog eens samengestelde woorden in de geest van ‘kramp-gebalde stad’ en ‘pluimplantknoesten’. Voorwaar geen simpele lectuur.
De bundel Het gat in Mars en het Milagrat is feitelijk onleesbaar. Wat er nu precies gebeurt daar in de ruimte blijft onduidelijk. Er is sprake van een kosmische strijd en iets doet uiteindelijk iets de das om. Er is sprake van Bellatrix, onze eigen zon die blijkbaar al te gronde is, de planeet Mars die bewoond is en de fictieve stad Milagrat. Uit toelichtingen van De Vries blijkt dat Milagrat een van kosmische stoffen gemaakte zwevende stad was, blijkbaar bolvormig want de gigantische torens staken alle kanten op. Iemand (als ik goed begrijp de Marsbewoners) trekken op naar die stad:
De Noordermacht,
Die zwaait met sikk’len, grijpt wat waande
Te staan, eer trilling roodbetraande
Spooksteden smoort: Haar bol, bevracht
Met steengrond, spleet, alom door gloeden
Verscheurd, en lichtgevleugeld spoeden
Uit Milagrats versterkte grens
Staalmonsters, Mars genakend. (VG 17)
Juist. Het loopt uiteindelijk niet goed af, is mijn indruk, maar zeker weten doe ik ook dat niet.
De Vries was naast dichter ook beeldend kunstenaar, al is hij in die hoedanigheid minder bekend. Er zijn verschillende tekeningen van hem bewaard gebleven van futuristische steden, waaronder deze Fantasiestad uit de periode 1917-20.
Sfeervolle fantasy
De bundels Nergal (1937), Atlantische balladen (1937) en Toovertuin (1946) zou je kunnen aanmerken als fantasy. De eerste twee grijpen terug op mythologische verhalen, hoewel niet heel specifiek, en bevatten regelmatig moderne – of sciencefiction-elementen. De ‘vertelstijl’ is gelukkig iets transparanter dan in Mars en Milagrat. Zo beschrijft de korte cyclus ‘Sterrenwerelden’ in Nergal buitenaardse werelden waar van alles en nog wat woekert. Dit laatste couplet van ‘Sterrenwerelden II’ roept bij mij een sterk gevoel van sfeer op:
De purpren dag wordt blauwe vaalheid. Onder ‘t schudden
Der weerlichtsvlammen vluchten bontgerugde kudden.
De haavloos uitgeleefde krullen knetteren
En wuiven op, tot hagels hen verpletteren.
De zonnen breken beurtelings de damp. Zij dwingen
De massa’s, tot verwoed vergaan, met sidderingen. (VG 484)
In Atlantische balladen X daalt een Atlantische koning af in de diepten van zijn paleis om een daar aanwezige orakelput om raad te vragen:
Toen de Germen boven diepverzwolgen gronden
Zijn geschokte staat bedreigden, toog de heerser
Door een doolgang, die langs kelders eindlijk afstiet
Op een kalkwand; vond verborgen grendels, moeizaam
Te verwrikken; zag de lange trap daarachter
Naar de orakelput zich buigen; hoorde ‘t graflied
Om zijn vader zachter, immer zachter kermen;
Vroeg de orakelput: ‘Wat wil het krijgslot
Keert het na de dood mijns vaders?’ (VG 507)
Wat je noemt een pakkend begin; dit zie ik helemaal voor me! Overigens is het antwoord van de put niet geruststellend én horen we niet wat er daarna gebeurt. Dat laatste is ook meer aan romanschrijvers dan aan dichters.
Toovertuin bevat vooral sprookjesachtige verhalen, met allerlei gruwelen en erotiek. Kleine, onschuldige meisjes overkomt van alles, de natuur woekert naar hartenlust en we komen prinsessen, zigeunerinnen en heksen tegen. Onderstaand gedicht (zonder titel) zou volgens mij beslist de basis kunnen zijn voor een prima horrorverhaal:
Een schatrijke tuin, die niemand betreedt,
Bewaakt met honden, roofgierig wreed,
Geen weet meer waarom, ook de meesters niet,
Maar zelfs wie nadert wordt steeds bespied.
Wie omzichtig in ‘t woud een voetstap zet,
Hoort wachthonden hijgen. – Zo is de wet
Voor slaafse dienaars, krankzinnige heren:
Wie deze tuin indringt, zal nimmer keren. (VG 792)
De Vries’ schilderijen en pentekeningen (zoals het ongedateerde Maanschemer hieronder) passen bij dit soort gedichten: ze zijn duister en spookachtig.
Was De Vries een genre-dichter?
Misschien wel. Eentje avant la lettre, dichtend in een tijd dat verbeeldingskracht nog gewoon deel kon uitmaken van het oeuvre van een ‘serieuze dichter’ en minder werd gezien als iets waar een bepaald etiketje op geplakt moest worden. Zijn dichtstijl is in de moderne tijd niet meer heel aantrekkelijk, maar sommige van zijn gedichten zouden beslist kunnen inspireren tot verhalen.
Noot
De citaten komen uit Henrik de Vries, Verzamelde gedichten (Bert Bakker, 1993); de verwijzingen betreffen het paginanummer.
Bij deze blog heb ik me laten inspireren door de gedichten en door Hendrik de Vries Biografie van Jan van der Vegt (Meulenhoff, 2006).
De twee afbeeldingen komen uit Hendrik de Vries: ‘t Geheimste is geheim gebleven (Groninger Museum, 1996). Fantasiestad is eigendom van Stichting Hendrik de Vries-Riek van der Zee. Maanschemer is eigendom van Stichting De Ploeg.