Positiepapier (1)

Abstracte afbeelding met trappen, pilaren en een gevoel van diepte.

Hoe verhoudt speculatieve fictie zich tot literair proza of poëzie daar waar het gaat om ‘relevantie’? Kan het even complex zijn en evenzeer uitnodigen tot nadenken over mens, samenleving en wereld? In dit ‘positiepapier’ wil ik laten zien dat het antwoord op de tweede vraag ‘ja’ is. Speculatieve fictie wordt vaak gezien als iets wat niet voldoet aan de criteria van literair proza en dus ook geen relevantie kan hebben. Ik wil onszelf positioneren vanuit de invalshoek die wij zélf hebben als lezers en schrijvers van speculatieve fictie, vanuit wat ons beweegt om het te verkiezen boven literair proza of poëzie. Anders gezegd: ik wil wat meer zelfrespect in de tent. Alleen zo kunnen we onze positie binnen het letterenlandschap verstevigen.

Dit is een losse verkenning, gebaseerd op algemene begrippen over poëzie en literair proza zoals je die aantreft in basishandboeken, adviezen voor het schrijven en serieuze recensies. De drie verhalen die ik als kapstok gebruik zijn verhalen die ik toevallig recent heb gelezen of goed ken. (Waarschuwing: er is sprake van spoilers.) Ze vertegenwoordigen dus geen dwarsdoorsnede van ons genre, ik weet dat er veel meer smaken zijn. Dus nee, dit is geen doorwrocht, erudiet essay. Ik hoop er vooral iets mee in gang te zetten. Vandaar ook het hoopvolle nummertje in de titel.

 

Allereerst: ‘relevantie’?

Deze term gebruik ik voor alles wat in letterenland altijd gezegd wordt rond ‘het nodigt uit tot nadenken’. Denk aan: het heeft diepgang, er worden meer vragen gesteld dan beantwoord, er zijn meerdere of diepere lagen, het gaat over belangrijke morele of ethische kwesties, het is multi-interpretabel, het is complex, het wordt de lezer niet voorgeschoteld, het is niet alleen maar entertainment – enzovoorts. In mijn eigen woorden: met ‘relevantie’ bedoel ik dat de tekst tot nadenken stemt over iets wat te maken heeft met de wereld, de samenleving, je eigen beleving of juist hoe andere mensen denken, de toekomst of juist het verleden. Ik kom dan tot de volgende vuistregel:

Er is sprake van ‘relevantie’ als de strekking van de tekst, in één zin vervat, meer is dan een verhaalbeschrijving of een tegeltjeswijsheid.

Het gaat dus nadrukkelijk niet om een waardeoordeel. Er is niets mis met verhalen waarin geen relevantie zit. De brief voor de koning heeft geen relevantie maar wordt door volksstammen mensen (mijzelf incluis) al decennia lang gekoesterd. Toch houd ik van verhalen die tot nadenken stemmen. De invalshoek van literair proza en poëzie snap ik dus wel. Omdat ik genoeg speculatieve verhalen lees waar relevantie in zit, vind ik dat wij gezien mogen worden.

 

Instrumenten om relevantie over te brengen

Hoe wordt relevantie overgebracht? In het algemeen zien we de volgende instrumenten die door de schrijver of dichter kunnen worden ingezet:

  • personages/psychologie
  • actie/gebeurtenissen
  • verhaalwereld/setting
  • vorm
  • taalgebruik/woordkeus

Als ik dit toepas op literair proza, poëzie en speculatieve fictie dan concludeer ik dat er geen harde scheidslijnen zijn. Wel voorkeursinstrumenten.

In literair proza staat meestal het personage centraal. Het draait om de psychologie, het laten zien van een ‘echt’, driedimensionaal mens en diens persoonlijke ontwikkeling. Zowel actie als een uitgewerkte verhaalwereld zijn in het algemeen ondergeschikt. Taalgebruik heeft een functie in de zin dat het onderdeel is van het vakmanschap van de schrijver. De stijl moet origineel zijn, zeggenschap hebben en de strekking goed overbrengen. Verder speelt literair proza vaak met vorm, bijvoorbeeld met een bijzondere verhaalstructuur of, minder vaak, met een bepaald teksttype zoals de briefroman.

In poëzie is in de regel geen sprake van uitgewerkte personages of actie. De verhaalwereld/setting is wel vaak belangrijk; verbeeldingskracht is een van de kerneigenschappen van poëzie. Taalgebruik is essentieel: poëzie is uiterst compact, brengt meerdere betekenissen aan in de tekst en zet naast betekenis ook klank en ritme in. Ook de vorm is essentieel. Denk aan versvorm of aan het betekenisvol afbreken van regels.

In speculatieve fictie is, net als in poëzie, het uitgewerkte personage meestal van minder essentieel belang. Actie speelt vaak wel een rol, hoewel dat niet hoeft. De verhaalwereld/setting is essentieel, feitelijk datgene dat bepaalt dat iets ‘speculatieve fictie’ is. De verhaalwereld komt vaak voort uit de vraag ‘Wat als…?’ Taalgebruik is net als bij literair proza onderdeel van het vakmanschap van de schrijver, maar het kan ook, net als in poëzie, de sleutel zijn tot de relevantie die onder het oppervlakteverhaal schuil gaat. Voor wat betreft vorm is het niet veel anders dan bij literair proza.

De vraag welke van deze drie genresoorten het beste is, is zinloos. Ieder zijn meug. De vraag moet zijn: heeft de schrijver de gekozen instrumenten bekwaam ingezet om relevantie over te brengen?

 

Drie verhalen over het zelfbeeld als vijand

In drie Nederlandstalige speculatieve kortverhalen heb ik gekeken naar hoe relevantie wordt overgebracht. Alle drie zijn ze online gratis te lezen, op de website van EdgeZero. Bij elk kun je zeggen dat ze als thema hebben: ‘(door anderen opgeroepen) zelfbeeld als vijand’. Zoals gezegd geven ze geen overall beeld van de speculatieve fictie. Ik probeer enkel te laten zien hoe het bij ons zoal kan werken met relevantie. Daarnaast: zoals voor elk werk met relevantie geldt ook hier dat elke lezer op eigen wijze interpreteert. Het is geen wiskunde. De vuistregelzinnen en overige opmerkingen hieronder hoeven niet de interpretatie van andere lezers te zijn, laat staan die van de schrijvers zelf. Naar mijn weten zijn op deze verhalen (nog) geen andere reflecties beschikbaar – iets waar ik straks nog op terugkom.

In Glazen tellen (3.200 woorden, uit 2021, hierna: GT) van Debby Willems krijgt gescheiden vrouw Marijke te maken met een vloek die al generaties lang stilletjes wordt overgedragen van moeder op dochter. De vloek, in de vorm van een monster, speelt in op schuldgevoel, pijn en angst. Vervat in de vuistregelzin: ‘Zolang er een kloof is tussen wat we openlijk belijden en eigenlijk voelen, blijven traditionele verwachtingspatronen ten aanzien van vrouwen generatie op generatie in stand.’

De knipoog van de meermin (4.500 woorden, uit 2015, hierna: KM) van Jack Schlimazlnik neemt matroos Nelson een nieuwe collega mee aan boord van het stoomluchtschip. Tijdens seks springt een moordzuchtige tatoeage van de collega over op Nelson. Vervat in de vuistregelzin: ‘Als we schijnheiligheid en homofobie toelaten in onze samenleving, wordt ons eigen open en tolerante denken daardoor vergiftigd.’

In De schone slaapster symfonie (5.300 woorden, uit 2021, hierna: SSS) van Django Mathijsen verwelkomt conservatieve eilandbewoner Gustav de ondernemende jonge toeriste Felina. Met behulp van een chip probeert hij dat wat hij ziet als haar essentie in een muziekstuk te vatten. Vervat in de vuistregelzin: ‘Door vluchtelingen in te prenten dat zij getraumatiseerden zijn in tolerant paradijs Nederland, richten we getalenteerde mensen te gronde en blijven we zelf in gezapigheid steken.’

Met deze samenvattingen en vuistregelzinnen doe ik beslist geen recht aan de nuances en reikwijdte van de verhalen. Zo nemen GT en KM het heteronormateve in bredere zin mee en zaagt SSS aan de poten van de traditionele tegenstelling tussen ‘conservatief’ en ‘progressief’.

 

Inzet van de instrumenten in de drie verhalen

Hieronder bekijk ik voor elk van de vijf instrumenten hoe zij in deze verhalen bijdragen aan het overbrengen van relevantie.

Personages/psychologie

In GT voelen de relaties tussen Marijke, haar broer Erik en hun moeilijke, aan alcohol verslaafde moeder echt aan. Tussen Marijke en Erik speelt gedeeld schuldgevoel over hun keuze om moeder naar een kliniek te brengen, maar ook speelsheid daar waar het gaat om grapjes over Eriks homoseksualiteit. Marijkes ex-man Olivier fungeert kort als botte, heteronormatieve splijtzwam die Marijke in een verantwoordelijke rol drukt. De relaties zijn de context waarbinnen Marijke haar ontwikkeling doormaakt. Ze zijn een duidelijk instrument in het verhaal.

Nelson in KM staat voor de gewone jongen die zijn leven (inclusief zijn seksuele geaardheid) volkomen normaal vindt. Zijn dramatische keuze aan het einde komt voort uit zijn afschuw over wat het ‘gif’ van de tatoeage in zijn hoofd heeft teweeggebracht, niet vanuit enige psychologische ontwikkeling. De personages zijn dan ook geen relevant instrument.

Gustav en Felina in SSS staan voor respectievelijk de gezapige, hypocriete Nederlandse manier van denken en het nieuwe, frisse met eigen kenmerken. Eigenlijk zijn het dus allegorische personages. Hun gedragingen en de manier waarop zij met elkaar omgaan belichamen dat, hoewel ze wel overtuigend overkomen in hun gesprekken en reacties.

Actie/gebeurtenissen

Geen van de drie verhalen is buitengewoon actie-rijk. Er wordt vooral bewogen, gepraat en gedacht. Alleen in de climax is echt sprake van actie. In GT en KM worden de vertellers besprongen door, respectievelijk, een harig monster en een drakentatoeage, iets wat ze alleen maar machteloos kunnen ondergaan. In SSS speelt Gustav zijn symfonie af voor Felina en zien we wat dat met haar doet. Actie draagt dus alleen in dat opzicht bij aan de relevantie.

Verhaalwereld/setting

GT speelt zich af in het gewone hier-en-nu. Het is pas ‘s nachts dat het monster, in de vorm van een ongrijpbaar, gruwelijk wezen, verschijnt. Het monster staat voor het normatieve dat letterlijk de adem uit Marijke perst en haar tot zelfhaat en zelfdestructie drijft.

In KM staat het stoomluchtschip voor de tolerante cocon waarin Nelson zich altijd veilig kon voelen. De tatoeages in het verhaal, aanvankelijk realistisch, gaan bewegen. De drakentatoeage staat voor de ‘giftige’ opvattingen van de hypocriete collega die overspringen naar de tot dan toe relaxte Nelson.

SSS speelt zich halverwege de 21e eeuw af, al ziet de wereld er op het eerste gezicht niet heel anders uit dan nu, op wat technische zaken na. De verhaalwereld dient om het contrast tussen Gustavs wereldje en Felina te laten zien. Daarmee staat de verhaalwereld behoorlijk centraal: het vrije en vriendelijke blijkt steeds weer regelgebonden en afhoudend. In de verhaalontwikkeling staat de futuristische NEX-chip centraal, als de wijze waarop een schadend zelfbeeld aan de nieuwe Nederlander wordt opgedrongen. De ’emotika’ die in Felina’s voorhoofd geïmplanteerd zit, laat zien hoe zij zelf haar gevoel communiceert – iets waar Gustav totaal geen oog voor heeft.

Vorm

Dit speelt alleen in GT een sterke rol in het overbrengen van relevantie. Het verhaal springt heen en weer in de tijd. Hiermee wordt spanning gegenereerd maar komen ook de onderliggende angsten en onbehaaglijkheden in Marijkes denken steeds verder boven water. Het schuldgevoel krijgt zo meer diepte en wordt ook diffuser en meervoudig interpreteerbaar. De overdracht van generatie op generatie krijgt gestalte in de introductie van Marijkes dochtertje, pas aan het einde. Marijke is nu niet langer meer de dochter, maar zelf de moeder.

In KM en SSS is geen sprake van de inzet van vorm. Er is soms een reflectieve flashback maar die dient dan vooral als uitleg.

Taalgebruik/woordkeus

Het taalgebruik in GT is niet heel origineel. Het is rechttoe rechtaan, met korte zinnen en regelmatig een kleine, spanningverhogende vooruitblik. Van de inzet van metaforen is niet echt sprake behalve bij de nagels, die staan voor het plagen vanuit een wezenlijk respect voor elkaar enerzijds en iemand pijnigen anderzijds.

KM hanteert een zorgvuldig, licht-archaïsch taalgebruik. De metafoor van de inkt(vis) ligt breed over het verhaal en draagt de relevantie. De inkt is giftig, stinkt, vertegenwoordigt heteronormatieve waarden en wordt in verband gebracht met de kraken die met hun tentakels naar het tolerante luchtschip reiken. Minder goed zichtbaar zijn de tekstuele echo’s van verschillende liedjes waarin man-vrouwrollen centraal staan. Nog dieper verborgen is de woordkeus die wijst naar Amerika als dominante, intolerante cultuur: Southampton (vertrekhaven van de Mayflower), het palmbier (Florida), de helse keuken (Hell’s Kitchen), de katoenen mouwen (Cotton Club). Taalgebruik fungeert als een soort wenteltrap de diepte in: je kunt er als lezer zo ver in afdalen als je wilt of kunt.

In SSS wordt taalgebruik breed ingezet om de relevantie over te brengen. Er is sprake van ironie en sarcasme, overdrijving, opzettelijke taalfouten, doelbewuste voornaam- en nationaliteitskeuzen, neologismen en metaforen. De regenbooglijster en de kleurrijke korst zijn nog vlot herkenbaar en interpreteerbaar, over het verschil tussen ‘beesten’ en ‘dieren’ in binnen- en buitenland lees je gemakkelijk heen. Taalgebruik maakt het verhaal tot een soort legpuzzel die in sterke mate de relevantie draagt maar ook voor het diffuse zorgt, dit omdat elke lezer verschillend zal herkennen en interpreteren.

 

Golflengteprobleempje

Ik heb aan het begin niet voor niets literair proza, poëzie en speculatieve fictie náást elkaar gezet. Het gaat me nadrukkelijk niet om het integreren van speculatieve fictie binnen iets anders. De discussie over ‘kwaliteit’ van speculatieve fictie gaat meestal over de vraag of het voldoet aan de eisen van literair proza. Dat is absurd. Nogmaals: ieder zijn meug, en het gaat erom of de schrijver de gekozen instrumenten bekwaam heeft ingezet om relevantie over te brengen. Speculatieve fictie legt eigen prioriteiten binnen het palet aan instrumenten. Daarmee kan het heel goed relevantie dragen, dat blijkt ondubbelzinnig uit bovenstaande drie verhalen.

Als lezer vraagt het wel verschillende vaardigheden. GT, waarin de relevantie rust op de personages en de vorm, vraagt om de blik die je ook hebt als je literair proza leest. KM en SSS leunen vooral op de verhaalwereld en op taalgebruik als de sleutel tot betekenis, wat enerzijds doet denken aan poëzie maar tegelijkertijd een totaal eigensoortig product oplevert. Dergelijke verhalen vragen om veel speur- en denkwerk aan de kant van de lezer. SSS heeft me een avondje werk gekost, in KM heb ik uren en uren uitzoekwerk moeten steken. Daar is in beginsel niets mis mee natuurlijk, want als een gedicht complex is lopen we daar ook niet over te zeuren. Alleen hebben we met zijn allen volgens mij helemaal niet scherp dat dergelijke vaardigheden nodig kunnen zijn, zoals bij sommige speculatieve verhalen ook kennis nodig kan zijn van het achterland van mythen en verhalen waaruit we zo graag putten. Ik zie te veel besprekingen van speculatieve fictie die mij het gevoel geven dat de relevantie in een verhaal totaal niet is herkend en geïnterpreteerd. Sterker nog: er is niet eens naar gezocht. Blijkbaar wordt het niet verwacht.

Aan de andere kant hoor ik schrijvers ook zelden iets zeggen over relevantie in hun verhalen. Dat verbaast me erg. Is het beschamend of iets dergelijks dat je wat te zeggen hebt? Als het niet belangrijk is dat de relevantie in je verhaal aankomt, waarom neem je dan de moeite om het erin te stoppen? En, als het wel belangrijk voor je is, waarom laat je het gebeuren dat volksstammen lezers je niet horen? Lezers en schrijvers zitten op verschillende golflengten.

 

Positioneren – kan het?

Speculatieve fictie verdient een autonome plek in het letterenlandschap daar waar het gaat om het overbrengen van relevantie. In dit stuk heb ik verkend hoe je ‘relevantie’ in een vuistregel zou kunnen vervatten, hoe speculatieve fictie de instrumenten personages, actie, verhaalwereld, vorm en taalgebruik prioriteert, en hoe de instrumenten zoal ingezet kunnen worden om relevantie over te brengen. Dit alles betreft dus het product: het verhaal of de roman. Verder heb ik gesteld dat lezers en schrijvers elkaar nauwelijks ‘ontmoeten’ daar waar het gaat om relevantie. Dit betreft de menselijke factor: de wisselwerking tussen lezers en schrijvers.

We hebben zowel het product als de menselijke factor nodig om onszelf beter te positioneren. Als niemand ziet of zegt dat er relevantie in een verhaal zit dan vind ik het eerlijk gezegd ook niet onterecht dat de literaire wereld ons niet serieus neemt. We nemen onszelf immers ook niet serieus.

Vragen voor een vervolg:

  • Is de vuistregel bruikbaar? Kan hij bijvoorbeeld ook worden toegepast op verhalen met een sterkere rol voor de verhaalwereld en/of actie zoals epische fantasy en harde SF?
  • Is het zinvol om een globale inventarisatie te doen onder recente Nederlandstalige verhalen en te kijken wat voor soort relevantie erin zit, en of we verder bepaalde lijnen zien in instrumentarium en anderszins?
  • Hoe kijken lezers en schrijvers aan tegen relevantie in speculatieve fictie? Waar valt voor wat betreft de ‘ontmoeting’ dan de meeste winst te behalen?
  • Waar valt de meeste winst te behalen als we richting de buitenwacht speculatieve fictie willen neerzetten als drager van relevantie?

 

© Deborah van Duin, november 2022